Beschrijving

Het Mirror prognosemodel gaat ervan uit dat (toekomstig) arbeidsmarktgedrag van onderwijspersoneel te voorspellen is. Uiteraard is een voorspelling voor individuele gevallen moeilijk te maken. De keuzes die iemand gemaakt heeft of die te verwachten zijn, zijn immers sterk afhankelijk van individuele voorkeuren en de (toevallige) omstandigheden waarin die persoon verkeert of komt te verkeren. Maar in algemene zin zijn op het niveau van onderwijspersoneel als werknemerspopulatie wel voorspellingen mogelijk.

Dergelijke voorspellingen worden gebaseerd op ervaringsgegevens uit het verleden. Een voorbeeld: stel dat in de afgelopen tien jaar elk jaar gemiddeld één op de tien leraren het onderwijs heeft verlaten om elders te gaan werken. Dan kunnen we met enige mate van waarschijnlijkheid veronderstellen dat de kans dat een leraar de komende jaren het onderwijs verlaat om elders te gaan werken ongeveer 10 procent is. De daadwerkelijke uitstroomkans wordt uiteraard beïnvloed door een complex aan factoren. Met een groot aantal van die factoren houden we in het model rekening. Dat zijn bijvoorbeeld geslacht, leeftijd, inkomen en de stand van de conjunctuur. Zo is bijvoorbeeld de kans dat een 63 jarige leraar het onderwijs verlaat aanzienlijk groter dan dat een 40 jarige leraar het onderwijs verlaat.

Belangrijke modelvariabelen

In het Mirror prognosemodel draait het uiteindelijk om een aantal belangrijke variabelen die de balans tussen werkgelegenheid voor onderwijspersoneel en aanbod daarvan definiëren. Deze worden hieronder besproken. Op de onderliggende pagina’s wordt dieper ingegaan op de achtergrond van deze variabelen.

1.

Werkgelegenheid: dit geeft de mate van vraag naar onderwijspersoneel aan. De werkgelegenheid wordt vooral bepaald door het aantal leerlingen.

2.

Uitbreidingsvraag: de verandering in werkgelegenheid van het ene naar het volgende jaar. Deze kan positief (groei) of negatief (krimp) zijn.

3.

Vervangingsvraag: dit is werkgelegenheid die opgevuld moet worden als gevolg van vrijgekomen banen door arbeidsmarktstromen bij het zittend personeel. Deze wordt bepaald door de optelling van uitstroom, saldo van arbeidsduurwijziging (meer of minder gaan werken), saldo van functiewijziging en saldo van de wijziging in het gebruik van de seniorenregeling.
Omdat de uitstroom de overhand heeft in de vervangingsvraag is deze in de praktijk altijd positief. Merk op dat we in drie gevallen saldi van stromen opnemen. Deze stromen bevatten positieve en negatieve componenten. De ene persoon kan bijvoorbeeld meer gaan werken (met dus een negatieve bijdrage aan de vervangingsvraag) en de andere minder (met dus een positieve bijdrage aan de vervangingsvraag). In de vervangingsvraag is de optelling van al die wijzigingen opgenomen.

4.

Instroom: het aanbod van onderwijspersoneel is afkomstig van diverse bronnen:

Lerarenopleiding: het opleiden van jongeren tot leraar is traditioneel de belangrijkste bron om te voorzien in de behoefte aan leraren.

Stille reserve: deze groep bestaat voor het po en het vo uit personen met een onderwijsbevoegdheid die buiten het onderwijs werkzaam zijn of zich hebben teruggetrokken van de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld in verband met zorgtaken).

Zij-instroom: mensen met een afgeronde hbo-/wo-opleiding die leraar of directeur kunnen worden via een andere route. Zij-instromers moeten uiteindelijk ook aan alle bevoegdheidseisen voldoen.

5.

Onvervulde werkgelegenheid: de onvervulde werkgelegenheid die resteert na instroom.

In de onderstaande figuur wordt de relatie tussen deze variabelen geïllustreerd. Waar het gaat om standgegevens (zoals bijvoorbeeld de werkgelegenheid) gaat het in Mirror steeds om de stand op 1 oktober van het betreffende jaar. Waar het gaat om stromen, gaat het steeds om het verschil dat kan worden afgeleid uit twee opeenvolgende standgegevens op 1 oktober.

De werkgelegenheid in jaar t (bijvoorbeeld 2020) is voor zover mogelijk ingevuld met onderwijspersoneel, waar dat niet kan spreken we van onvervulde vraag. De werkgelegenheid voor jaar t+1 (bijvoorbeeld 2021) kan hoger of lager dan in jaar t liggen, afhankelijk van het verwachte aantal leerlingen. Dit is de uitbreidingsvraag. Van het onderwijspersoneel dat in jaar t op de scholen werken stroomt een deel uit naar pensioen of een andere baan of gaat meer of minder uren werken. Dit maakt onderdeel uit van de zogeheten vervangingsvraag. De som van de verandering in werkgelegenheid, de in jaar t al openstaande onvervulde vraag en de vervangingsvraag proberen de scholen in te vullen. Dit leidt tot instroom. Waar dat niet lukt hebben we wederom onvervulde vraag.

De specifieke situatie voor zoals die in de figuur is weergegeven kenmerkt zich door een afnemende werkgelegenheid (krimp). Er is wel sprake van vervangingsvraag, bijvoorbeeld door uitstroom. Zoals geschetst in de figuur is de instroom kleiner dan de vervangingsvraag. Zo kan het gebeuren dat er in jaar t+1 toch onvervulde vraag overblijft, ondanks de krimp. Uiteraard is deze situatie slechts een voorbeeld om de verhoudingen tussen de variabelen te demonstreren. Het is uiteraard ook mogelijk dat er uitbreiding van werkgelegenheid is, of dat de instroom groter is dan de vervangingsvraag, et cetera.

Kanttekeningen

We willen hier een aantal kanttekeningen maken waarvan men zich bewust dient te zijn bij de interpretatie van de met Mirror voorspelde cijfers:

Mirror geeft een kwantitatief beeld van de ontwikkelingen op de onderwijsmarkt voor het po, vo en mbo. De kwalitatieve invulling komt niet aan bod. Een voorbeeld daarvan is dat scholen zijn gedwongen om maatregelen te nemen om de gevolgen van tekorten te beperken. Daardoor kan het voorkomen dat een deel van de lessen door onbevoegde docenten wordt gegeven, er meer onderwijs-ondersteunend personeel wordt ingezet en het minimaal vereiste aantal lesuren niet altijd wordt gehaald. Dit betekent dat er sprake kan zijn van een tekort aan voldoende gekwalificeerde leraren, hoewel er wellicht een beperkte onvervulde vraag voorspeld wordt.

Mede door getroffen beleidsmaatregelen hebben eerdere ramingen in het verleden waarin tekorten werden voorspeld zichzelf als het ware kunnen vernietigen. Daarbij valt te denken aan het Actieplan Leerkracht, het feit dat de uitstroomleeftijd steeds hoger is geworden de laatste jaren ten gevolge van versoberde (pre)pensioenregelingen en de na 2008 waargenomen stijging van het gemiddeld aantal leerlingen per fte (de leerling-fteratio) zijn ook belangrijke factoren. Dergelijke zaken betekenen echter niet dat voorspelde tekorten gewoon genegeerd kunnen worden.

Naarmate verder in de toekomst gekeken wordt, zijn de prognoses met steeds grotere onzekerheden omgeven. Er is sprake van vele onbekende externe factoren die van invloed zijn op de onderwijsarbeidsmarkt en het gedrag van onderwijspersoneel. Genoemd is al de ontwikkeling van het aantal leerlingen per fte. Ook de ontwikkeling van de aantallen afstudeerders van de lerarenopleidingen en de ontwikkeling van de conjunctuur willen we in dit verband melden.